Wie verre reizen maakt kan veel verhalen, luidt het gezegde geloof ik. In mijn geval was het Frankrijk. Niet zo ver dus, want vakantieland van ongeveer 20% van de Nederlanders. Maar toch een goede aanleiding om van de krant Le Monde die ik meestal digitaal lees, weer eens een papieren editie te kopen. Het bleek een goede greep. De krant van 8 mei bevatte niet minder dan twee pagina's die waren gewijd aan besprekingen en (boze) reacties op een boek over Sigmund Freud. In de digitale editie was me dat waarschijnlijk niet opgevallen en dat zou jammer zijn geweest. Ik ben namelijk dol op dit soort opstootjes van boze freudianen, vooral als het Franse freudianen zijn.
Het boek in kwestie was van de filosoof Michel Onfray (kleine foto) en het heette 'Crépuscule d'une idole. L'affabulation freudienne' en dat beloofde wat, want vertaald komt dat ongeveer neer op 'Duistere kant van een idool, de freudiaanse kletskoek'. Ik had het boek niet gelezen - kon ook nauwelijks want het was net uit. Maar de psychoanalyticus en schrijver Daniel Sibony vatte de vragen die Onfray zich gesteld had bij het schrijver ervan samen (kennelijk een citaat van Onfray zelf):
'Wat ik wilde was een artikel waarin uitgelegd werd waarom Freud in 1933 een lovende opdracht schreef aan Mussolini, waarom hij de kant koos van de pro-fascistische Oostenrijkse kanselier Dollfuss, waarom hij samenwerkte met de nazi's opdat de psychoanalyse onder de vleugels van het Göring Institut kon voortbestaan in het Derde Rijk, waarom hij van plan was de niet-Joodse psychoanalyticus Felix Boehm naar voren te schuiven, waarom er van hem een aantal teksten bestaat tegen het bolsjewisme maar geen enkele tegen het fascisme of nazisme, waarom hij de Wolvenman niet genezen had, waarom hij geen arme mensen op zijn divan liet plaatsnemen, waarom.....' .Inderdaad, intrigerende vragen. Volgens Sibony waren de antwoorden echter gewoon heel simpel, simpeler dan Onfray dacht. Freud was gewoon een conformistische man die meer bezig was te zorgen dat zijn vinding werd erkend en aan de vergetelheid ontrukt, dan met andere dingen. Daarom zette hij niet de de menigten op tegen het triomferende nazisme.Hij schreef tegen de Sovjets die ver weg waren, maar - als Jood - Europa waarschuwen voor het nazisme terwijl de omgeving al vijandig genoeg was, was te riskant. Dat hij met nazi's onderhandeld had was eenvoudig omdat hij de psychoanalyse wilde beschermen, Zijn opdracht aan Mussolini, die niet voor de uitroeiing van de Joden was en tot 1937 niet wilde dat Duitsland Oostenrijk binnentrok, was omdat die op een dag nog van nut zou kunnen zijn. Dat hij rijke en invloedrijke cliënten wilde was omdat hij de psychoanalyse bekendheid wilde geven (hij had sommigen van hen trouwens gratis behandeld). Dat hij de Wolvenman niet had genezen was omdat het niemand lukt iedereen te genezen en dat hij een niet-Joodse analyticus naar voren schoof (zoals hij ook Jung en Jones naar voren had geschoven) was omdat hij wilde voorkomen dat de psychoanalyse als een Joodse wetenschap geboekstaafd zou worden. En na deze simpele antwoorden gaat Sibony over tot de tegenaanval: Onfray had zijn boek gewoon geschreven uit jaloezie. Omdat de psychoanalyse mensen weer op weg kan helpen 'terwijl ik nog nooit gezien heb dat iemand zijn leven weer in de hand nam na het lezen van een filosofisch handwerk'. Onfray kon het gewoon niet hebben dat zijn idool en 'vaderfiguur' Nietsche kleiner gemaakt was door de vinding van Freud en daarom moest de 'vader van de psychoanalyse' worden aangevallen.
Simpel allemaal en trouwens ook heel erg freudiaans - op het kinderlijke af, mag je wel zeggen. Maar misschien een beetje té simpel. In een artikel op de pagina ernaast concludeert Mikkel Borch-Jacobsen, hoogleraar in Seattle en schrijver van een boek over de geschiedenis van de psychoanalyse, dat de woede van de Franse freudianen tegen Onfray vooral wordt veroorzaakt doordat Onfray hun idool heeft ontdaan van het etiket dat hij links en vooruitstrevend zou zijn geweest. Dat was Freud namelijk niet. Borch-Jacobsen wijst op Freuds politieke geschriften tussen 1920-1930, met name 'Massenpsychologie und Ich-Analyse' waarin hij zich kritiekloos schaart achter het boek 'Psychologie des foules' van Gustave Le Bon, een boek waaraan ook Mussolini en Hitler inspiratie ontleenden. In navolging van Le Bon omschrijft Fred de maatschappij als een verzameling makkelijk beïnvloedbare individuen, die samen worden gebonden in hun liefde voor een hypnotiserende leider die de plaats inneemt van hun ideale zelf. 'De massa wil worden gedomineerd door een onbegrensde macht, zij heeft in grote mate behoefte aan die macht, zij hongert, in de woorden van Le Bon, 'naar onderwerping', schreef Freud. Dit allemaal, aldus Borch-Jacobsen, wilde zeker niet zeggen dat Freud een fascist was, geenszins, maar wel dat er in zijn denken niets was dat hem in staat stelde een vruchtbare kritiek te leveren op het opkomende fascisme.
En ook over de opdracht aan Mussolini heeft Borch-Jacobsen het nodige te zeggen. Die vond plaats tijdens het bezoek van een Italiaanse patiënte, die de dochter was van een persoonlijke vriend van Mussolini en de maker van de fascistische propagandafilms, Giovacchino Forzano. Forzano, die met zijn dochter meekwam, vroeg Freud iets te geven voor de Duce en daarop greep Freud een exemplaar van zijn essay 'Warum Krieg' en scheef op de titelpagina: 'Voor Benito Mussolini, met de groet van een oude man die in de persoon van de leider een held van de cultuur herkent. Wenen, 26 april 1933.' Borch-Jacobsen voegt hieraan toe dat diverse freudianen, één in Libération, de ander in het blad Marianne, Onfray boos hadden toegevoegd dat hij niet had herkend dat Freud dit alles ironisch had bedoeld. Had Freud niet ook in 1938, toen hij het land uitgewerkt werd en de Gestapo een handtekening van hem vroeg om te bevestigen dat hij netjes was behandeld, geschreven: 'Ik kan iedereen de Gestapo van harte aanbevelen, Sigmund Freud' ?
Het probleem hierbij, zegt Borch-Jacobsen, is dat deze anekdote niet klopt. Het verhaal is in de wereld gebracht door Freuds biograaf Ernest Jones, maar op de nog bestaande papieren van de Gestapo is niets van een dergelijke opmerking te vinden.
En, zo voegt Borch-Jacobsen eraan toe, zou Mussolini Freud te hulp zijn gekomen in 1938 als hij de ironie zou hebben ingezien van Freuds opdracht (en van de zinnen in zijn essay waarin de noodzaak van een sterke leider worden beschreven)?? Want zoveel staat wel vast, aldus Borch-Jacobsen, het feit dat Freud destijds door de nazi's met zijden handschoentjes is aangepakt en naar Engeland kon vertrekken in plaats van naar een kamp te worden gestuurd, is te danken geweest aan interventie van de Italiaanse Duce, hetzij rechtstreeks, hetzij in zijn opdracht door Forzano.
En zo is de les van deze discussie onder de al of niet boze Franse freudianen opnieuw illustratief voor het feit dat er haast niets is dat het freudianisme van een geloof onderscheidt. Nog altijd is iedereen die vraagtekens plaatst bij de quasi-heiligheid van de afgod dr Sigmund zelf, een man die zelf slachtoffer is van een onverwerkte slechte verhouding met zijn vader of iets anders dat hem verhindert helder te denken. Nog altijd is het niet mogelijk kanttekeningen bij Freuds opvattingen te plaatsen zonder dat hordes freudianen in het geweer komen. Ik moet bekennen dat ik zelf volstrekt overtuigd ben van Freuds grootheid en van het belang van de psychoanalyse. Maar ik denk wel dat het de hoogste tijd wordt dat gewoon kan worden vastgesteld dat Freud, zoals Borch-Jacobsen stelt, weliswaar geen fascist, maar wel een aartsconservatieve politieke denker was en een man op wie ook in veel andere opzichten wel wat aan te merken viel. En dat dan zonder dat de freudianen meteen schrille kreten slaken en als opgeschrikte kippen heen en weer beginnen te rennen. De psychoanalyse is intussen toch heus wel redelijk geaccepteerd. Maar wanneer, zo is de vraag, houden de psychoanalytici eindelijke eens een keer op zich te gedragen als een wereldvreemde sekte?
1 opmerking:
Genuanceerd stuk, ik kan grotendeels volgen. Ik moet toegeven dat ik niet alleen psychoanalytica ben, maar ook een oprechte bewondering en een heus ontzag heb voor Freud - die (in de mate dat ik het bij mezelf kan nagaan) volledig verwekt wordt door zijn teksten, die zo intellectueel eerlijk zijn (hoeveel maal herwerkt en her-denkt hij zijn concepten niet, hoezeer gaat hij daarbij niet tot in de uitersten van zijn eigen subjectiviteit, geeft zijn eigen dromen en daarbij zijn eigen angsten en kleinmenselijkheden bloot) en (daardoor?) zo visionair, dat ik niet enkel kan dan mijn hoed afnemen voor de man. Zijn intellectuele benaderingen zijn zo contraïntuitief dat ze de tegenpool van het conservatieve lijken. Maar misschien was hij in het dagelijkse leven wel conservatiever dan ik me voorstel. Mensen zijn zo complex en van een dode man kan men makkelijk een man op maat naar eigen wens boetseren.
Een reactie posten