|
Arafat maakt het overwinningsteken na het voorlezen van de verklaring. |
De dood, vorige week, van Farouq Qaddoumi was voor mij aanleiding om speciale herinneringen op te roepen. Het was 1988, we waren in een kustplaatsje een 20-30 kilometer ten westen van Algiers voor een tikkeltje haastig bijeengeroepen bijeenkomst van de Palestijnse Nationale Raad, anders gezegd het PLO-parlement. De plek was duidelijk een chique soort conferentieoord. Alle hoge PLO-functionarissen en genodigden hadden kleine villaatjes toegewezen gekregen en wij, het journalistieke voetvolk waren ondergebracht in hotels en liepen en maar een beetje tussendoor. Het was heftig bewaakt, in zee niet ver van de kust was een torpedobootjager te zien en rondom het terrein was het leger present met posities van kanonnen en mitrailleurs.
Op het terrein klonterden mensen samen. Ik was op een gegeven moment aan het praten met een Duitse tv-ploeg die ik kende van vorige gelegenheden toen een groepje naderde, een oudere man in een ribfluwelen broek en een aantal dames op leeftijd in simpele bloemetjesjurken. Ze hoorden ons Duits praten en de man wendde zich tot mij: ''Können Sie mir bitte erzählen was hier jetzt los ist? Wir waren im Hotel, aber wenn wir vom Spaziergang wiederkamen wurde uns die Zugang verweigert. Und jetzt gibt's überall Soldaten." Hij stopte plotseling en zei toen: ''Ach, ich habe mich noch gar nicht vorgestellt. Mein Name is Himmler.''
Het was alsof ik een dreun op mijn hoofd kreeg, Himmler! De super-Jodendoder. De Reichsführer-SS, Heinrich Himmler! Ik had er nooit bij stilgestaan dat er nog andere Himmlers zouden kunnen bestaan deze Himmler. Wellicht waren het zelfs zijn familieleden. Ik stond daar en was totaal sprakeloos. Eén van de drie Duitse tv-mannen schoot echter te hulp. Hij begreep de situatie en beantwoordde de vraag. Hij veronderstelde dat de hotels in allerijl waren ontruimd om plaats te maken voor de PLO en raadde hen aan om naar het aanmeldingscentrum te gaan om om opheldering te vragen. Zijn twee collega's trachtten intussen hun gezicht in een plooi te houden. Nadat de Himmlers waren afgedropen vertelden de enigszins lacherig dat er in Duitsland nu eenmaal nog wel meer Himmlers rondliepen, wat ik dus niet wist. Er waren ook nog wel meer belaste namen zoals Goebbels, maar daar had ik dan weer wel over gehoord. Ik had niet veel terug te zeggen. Geen goed begin van de bijeenkomst.
Bijeenkomsten van de Palestijnse Nationale Raad volgden altijd een vast schema. Ik had er in de loop van de tijd een aantal van meegemaakt en kende het patroon. Het eerste weekend was het meest hectisch. Er waren tal van bijeenkomsten van de diverse fracties achter gesloten deuren, en meerdere bijeenkomsten van leiders die volledig waren afgeschermd. Daar werden de vertrekpunten van fracties en leiders bepaald en uitgewisseld. Het hele schema van de conferentie, waarover het zou gaan, wat voor besluiten mogelijk genomen of niet genomen zouden worden kon eruit worden opgemaakt. Het was dus van belang om wat te weten te komen, wat nog niet zo eenvoudig was. Het vereiste contact met insiders. Nu kende ik daar wel een aantal van, maar sommigen waren bezig, anderen onvindbaar en niet iedereen vertelde hetzelfde verhaal - verre van dat - zodat je ook nog een beetje eigen inzichten moest inbrengen. Vervolgens moest dat worden verwerkt in een eerste verhaal, dat tot overmaat van ramp niet te lang mocht zijn, want het was voor de maandagkrant.
Ik herinner me dat ik me beklaagde bij collega Martin S, dat er veel details over de rand vielen. Hij raadde me aan voor de dinsdagkrant het verhaal nog een keer te vertellen. Hij bedoelde het serieus, maar het leek me een bar slechte oplossing. Ik moest er niet aan denken, hetzelfde verhaal nog een keer maar dan uitgebreider. Het was als in mijn Parooltijd. Een dag nadat ik een primeur had gemeld: dat de aanslag op de Israelische ambassadeur in Londen (die de aanleiding werd voor Israel om in 1982 Libanon binnen te vallen en de PLO te lijf te gaan) niet was gepleegd door de PLO maar door een dissidente, door Irak op sleeptouw genomen dissidente organisatie, kwam de chef buitenland van de ochtendvergadering met de mededeling dat dit nieuws nu ook in de Washington Post stond en dat ik het nog maar een keer moest melden.
Als het met moeite bijeengeraapte nieuws de te krappe maandagkrant had gehaald viel de aanwezige journalistieke gemeenschap gewoonlijk in een groot gat. De Palestijnse Raad begon zijn vergaderingen in het algemeen met niet-nieuwswaardige verslagen van commissies en dergelijke. Intussen waren er nog steeds meetings achter gesloten deuren, maar de inhoud van wat besproken werd bleef grotendeels geheim. Je kon al je contacten nog een keer benaderen maar niemand vertelde je veel meer. Dus bleef het onduidelijk wat je journalistieke taak was tot vrijdagavond het verslag van de politieke commissie buitenland werd voorgelezen. Dan kon je je verhaal maken over de koers van de PLO voor de komende tijd. Maar in de tussenliggende tijd was het wat rondlopen, gesprekjes voeren met oude of nieuwe bekenden, binnenlopen bij een extra vergadering van de PLO-Raad, of op zoek gaan naar een bekende PLO-leider om hem te interviewen. Meestal een B-leider, want de A-leiders gaven niet thuis.
Zo kwam ik op dinsdag een oude Palestijnse kennis van het Joegoslavische bureau Tanjug tegen. Hij riep me van ver toe dat hij op weg was naar Faouq Qaddoumi en dat ik wel mee kon. Twee straten verder botsten we haast op tegen NRC-collega Michael S. die niets te doen had. Ik zei dat ik naar Qaddoumi onderweg was en dat hij eventueel welkom was om ons te volgen. Dat leek Michael wel wat en wandelde met ons mee. Onderweg kwam de Tanjug-collega weer een andere collega tegen en besloot na ons bij Qaddoumi te hebben afgeleverd met hem mee te gaan. Zo waren Michael en ik de enige gasten van Qaddoumi. die ons joviaal ontving, en als een Cubaan een grote sigaar rookte. Hij sprak ook als een Cubaanse diplomaat, dat wil zeggen dat hij grote woorden gebruikte en een soort Derde Wereld-visie ontvouwde maar in feit buitengewoon weinig zei. Ik zag al snel af van het maken van serieuze aantekeningen en luisterde de rest van het bezoek, dat ongeveer een uur duurde, passief naar Qaddoumi's visie die weinig concreet was, ook al week hij af van die van zijn baas Arafat. Toen we buiten stonden vroeg Michael wat ik ervan vond en of ik er iets mee ging doen. Ik zei dat ik het weinig inhoud vond hebben. Dat was hij met me eens, we waren het erover eens dat we er niets over zouden schrijven.
Twee dagen later hoorde ik dat de NRC een groot interview had gehad met Farouq Qaddoumi. De chef buitenland van de Volkskrant, Jan L., vroeg me met zijn hoge stemmetje waarom Michael S. dat had gehad en waarom ik niet. Was het wel een interessant stuk, dat lange stuk, wilde ik weten. Stond er bijvoorbeeld nieuws in? Jan kon niks noemen, Of quotes, of dingen die de mensen nog niet wisten over de PLO of over de buitenlandse koers? Jan L. ging op zoek maar vond niets. Dat verbaasde me niet. "En dan te bedenken,'' zei ik nog, ''dat Michael S. godbetert via mij bij Qaddoumi terecht was gekomen, en het met me eens was geweest dat er eigenlijk geen verhaal in zat.'' Maar toen werd Jan L. boos want ik dus Michael meegetroond en zo de concurrentie voorrang gegeven. Hoe kon ik zoiets doen, Het was niet mijn laatste botsing met Jan L. en de krant.
De vrijdag naderde en ik bedacht een oplossing voor de verklaring van de commissie buitenland. Die werd altijd vrijdagavond voorgelezen om negen uur. De Volkskrant ''zakte'' om half twaalf en dat betekende dat het nieuws, het uiteindelijke nieuws van de PLO-bijeenkomst - pas de krant van maandag zou halen. Ik had intussen begrepen dat Leila Shadid, de PLO-vertegenwoordigster in Nederland, in de commissie buitenland zat. Zij was een goede vriendin en ik had haar een paar keer gesproken tijdens de afgelopen week, waarbij ze weinig losliet. Maar dit keer had ik een speciaal verzoek. Ik legde haar uit dat de deadline van ochtendkranten het onmogelijk maakte om het nieuws nog in de zaterdageditie te krijgen - trouwens voor een avondkrant was dat op vrijdagavond ook niet echt te doen. Was zij bereid een briefing te geven - bijvoorbeeld om een uur of zes - en dan niet alleen voor mij maar ook voor mijn collega van Trouw en voor een Franse vriend, Christophe Boltanski van de krant Libération? Ze moest er even over nadenken, maar stemde uiteindelijk toe. Zo zaten wij rond zes uur aan een tafeltje in de zon naar haar te luisteren, terwijl Michael S. een aantal keren langskwam. Ik had mijn plan niet speciaal bedacht om hem te treffen, maar hij had erom gevraagd. Hij moet hebben beseft wat we zaten te doen. Het was een zoete wraak.
Michaels stuk verscheen pas maandag en het mijne op zaterdag. Ik realiseerde me pas veel later dat niemand van de Volkskrant een opmerking maakte, laat staan dat iemand een schouderklopje uitdeelde. Toch was het best een memorabel stuk. Uit de politieke verklaring bleek dat de PLO alsnog resolutie 181 van de Algemene Vergadering had aanvaard, de deling van Palestina in een Israelisch en een Palestijns deel. Het was de aanvaarding van de Twee-Statenoplossing die vijf jaar later de Oslo-Akkoorden mogelijk maakte. Mogelijk heeft behalve Michael vrijwel niemand ooit geweten wat er op de achtergrond had gespeeld. Het was tenslotte een tijd zonder mobiele telefoons en moeizame verbindingen tussen Algiers en Amsterdam. Ook zou het kunnen dat de verhoudingen al niet meer zo goed waren na een jaar correspondentschap. Maar één opmerking die ik pas later hoorden] maakte me behoorlijk aan het schrikken. Eén van mijn aardigste collega's, Frits van V., vertelde dat hij die vrijdagavond lang had geaarzeld over wat hij moest doen met mijn stuk. ''Er was niets van de persbureaus, niemand kwam met iets. Ik heb het uiteindelijk bibberend, met angst in mijn hart, het voordeel van de twijfel gegeven.''