Drie van de vier parlementsleden tijdens hun ''sit in'' bij het Rode Kruis. Vlnr Abu Arafa, Totah en Atoun.
Het Israelische hooggerechtshof heeft woensdag, tien jaar na dato, de uitspraak gedaan dat de toenmalige Israelische minister van Binnenlandse Zaken, Roni Bar On, ten onrechte vier leden van het Palestijnse parlement die in 2006 waren verkozen als aanhangers van Hamas, hun recht heeft afgenomen om te wonen in hun geboortestad Jeruzalem.
De vier waren Muhammad Abu-Teir, Ahmad Attoun, Muhammad Totah, en Khaled Abu-Arafeh – de laatste werd ook tot minister van Jeruzalemse Zaken benoemd in het kabinet dat kort daarna onder druk van Israel werd ontbonden. Alle vier waren lid van de aan Hamas verbonden ''Beweging voor Verandering en Hervorming''. Minister Bar On nam hen destijds hun status van inwoners van Jeruzalem af omdat zij tot een beweging behoorden die vijandig stond tegenover Israel. Dat zou tot een ''vertrouwensbreuk'' hebben geleid. Zij werden met hun families verbannen naar Ramallah.
De vier gingen in 2007 beroep en werden daarin bijgestaan door het ''Juridische Centrum voor Arabische Minderheidsrechten'' Adalah en de Vereniging voor de Burgerrechten in Israel ACRI.
In mei 2007 voerden de advocaten van deze organisaties aan dat de beslissing van de minister een zware inbreuk op hun rechten was en dat er geen wettelijke grond was om iemands rechten op inwonerschap te ontnemen op grond van een ''vertrouwensbreuk'' of lidmaatschap van een buitenlands parlement. Dat was een inbreuk op hun constitutionele recht op waardigheid, persoonlijke vrijheid en eigendom, aldus de advocaten. De vier waren zo betoogden zij ook, nooit Israel binnengetrokken, maar waren inwoners toen de stad in 1967 werd veroverd. Daarom was hun status van inwoner nooit aan voorwaarden onderworpen geweest.
Verder voerden ze aan dat onder internationaal recht Oost Jeruzalem bezet gebied is en dat de inwoners onder dat recht bescherming genieten. En tenslotte betoogden ze dat Israel zelf ermee akkoord was gegaan dat de Palestijnen in Jeruzalem deelnamen aan een verkiezing voor de Palestijnse Wetgevende Vergadering en pas nadat de resultaten van die verkiezingen niet naar de zin van de Israelische regering bleken te zijn , in actie was gekomen de vier parlementariërs hun rechten had ontnomen.
Het hooggerechtshof is er nu, tien jaar later, met een uitspraak van zes tegen drie rechters in zoverre in mee gegaan dat de staat volgens het hof wettelijke basis had om de vier te deporteren. Echter, de beslissing van de minister van destijds, die ook door andere ministers werd onderschreven, werd niet opgedaan gemaakt, maar voor zes maanden ''opgeschort''. Op die manier krijgt het Israelische parlement de tijd een wet te maken die het mogelijk maakt de vier alsnog op een wettelijke grond hun recht om in Jeruzalem te wonen te ontnemen.
ACRI en Adalah toonden zich verheugd met de uitspraak maar betreurden dat die ''tien jaar op zich had laten wachten waardoor de rechten van de vier tien jaar lang op brute wijze zijn geschonden''. Zij verklaarden dat de uitspraak mogelijk ook gevolgen heeft voor anderen wier inwonerschap is afgepakt.
De parlementsleden Abu Arafeh and Totah wonen intussen in Ramallah. Abu Teir en Atoun zitten, voor de zoveelste keer, in Israelische gevangenissen in ''administratieve hechtenis'', dat wil zeggen zonder vorm van proces. Alle vier hebben lange jaren van gevangenisstraf achter de rug. Ook hebben ze zich jarenlang tevergeefs tegen hun uitzetting verzet. Onder meer hebben zij zich anderhalf jaar lang verschanst op het hoofdkwartier van het Rode Kruis in Jeruzalem, van waaruit zij uiteindelijk door de Israeli's zijn ontvoerd. Een protest daartegen van het Rode Kruis haalde niets uit.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten