Opeens is er dan die discussie over lightrail als middel om de bereikbaarheid overeind te houden want de Randstad slibt dicht. Vijftien jaar geleden, en mogelijk nog langer was die discussie er ook al maar hij werd nooit breed overgenomen. Hopelijk nu wel, want intussen lopen we dus niet 25 maar 40 of 50 jaar achter. Dit stuk schreef ik in 2002 voor het blad Intermediair, ik plaatste het in 2009 op dit blog. En nu dus nog een keer:
Wie
maken het meest gebruik van de auto? Bewoners van buiten- en nieuwe
wijken en kleinere gemeenten rond grote centra. Wie de auto wil
terugdringen, moet daarom vooral zorgen voor goed regionaal openbaar
vervoer. In Frankrijk, Duitsland, Engeland en zelfs op sommige plaatsen
in de VS, is dat goed geregeld. Regionale vervoersmaatschappijen
exploiteren daar netwerken van trein, tram, bus en light rail, een
tussenvorm tussen trein en tram. Nederland kent niet zulke regionale
samenwerkingsverbanden. Trouwens ook nog nauwelijks light rail. ‘Wij
lopen hier 25 jaar achter.’
Lightrail lijn Lille-Tourcoing
door Maarten Jan Hijmans
Ouderen kunnen het zich nog herinneren. De ‘blauwe tram’ van Den Haag
naar Noordwijk. De gele tram van Den Haag naar Leiden. De tramlijn van
Amsterdam naar het Gooi. Nederland kende vroeger veel van dat soort
regionale verbindingen. In de jaren vijftig werd gedacht dat dit soort
vervoer achterhaald was. Die trams waren te langzaam en kruisten wegen
die door de toename van het aantal auto’s steeds drukker werden. De één
na de ander werden ze opgedoekt. Hetzelfde geldt trouwens voor veel
onrendabel geachte ‘lokale’ spoorverbindingen. Ze werden vervangen door
buslijnen. Dat vond men toen modern.
Ach, hadden we ze maar gehouden, die lijnen.
Met wat aanpassingen en
koppelingen naar lokale tramnetwerken zouden ze in de huidige tijd prima
van pas zijn gekomen. Beter, sneller, comfortabeler en bereikbaarder
dan bussen. Een probaat middel om de auto concurrentie aan te doen,
regio’s te ontsluiten en afgelegen woonkernen ‘binnen’ de stad te
brengen.
In Duitsland heeft men dat begrepen. In de jaren vijftig speelde daar
ook de vraag wat te doen met die regionale tramverbindingen. En daar
werd, zo vertelt de vervoersdeskundige Maurits van Witsen, overwegend de
andere oplossing gevonden. De tram werd opgewaardeerd. De rijtuigen
kregen wat ruimere afmetingen, ze werden wat lager en groter. In de
buitenwijken kreeg de tram een vrije baan. Soms kwamen er ook tunnels.
‘Maar,’zegt Van Witsen, ‘hij werd niet volledig autonoom, het werd geen
metro, het bleef een tram.’
Van Witsen is oud-hoogleraar openbaar vervoerskunde en spoorwegbouw aan
de TH Delft en ex-hoofd ontwikkeling en planning van de NS. Tegenwoordig
is hij zelfstandig consultant. ‘Het grote probleem,’ zegt hij, ‘is het
vervoer naar de voorsteden. ‘Lokale lijnen, zoals van Amsterdam naar het
Gooi, naar Purmerend of naar Zandvoort, werden hier allemaal opgedoekt.
Kopstations, zoals het Weesperpoortstation, of het
Haarlemmermeerstation, werden gesloten. Wat je dan overhoudt zijn
spoorwegen die te grootmazig zijn. Of de bus. En niet dat je alle bussen
nu moet opdoeken, maar ze zijn vaak te traag en ze penetreren niet
genoeg de binnenstad. Je kan ze natuurlijk een vrije baan geven, maar
dan is rail misschien toch weer beter. Dan kan je ook combineren. Dan
kan je ze ook het spoor laten gebruiken en via het metrotraject laten
rijden. In Duitsland is dat wel gedaan. Duitsland is dan ook de
uitvinder geweest van light rail.’
Als je kijkt naar Keulen, daar is het ‘voorstadspoor’, en de
voorstadstram, plus de stadstram sinds de jaren vijftig allemaal bij
elkaar gebracht. Daar is dan ook veel meer tot stand gebracht dan in
Amsterdam. In Amsterdam zijn sinds de jaren zeventig allemaal plannen
geweest. Plannen voor een Noord-Zuid-spoorlijn en verbetering van het
tramnet. De eerste metro-tunnel onder de Weesperstraat is ook ruim
genoeg ontworpen om er treinen door te laten rijden. De NS was
geïnteresseerd. Er zijn plannen geweest voor een Schiphollijn die zou
eindigen op het Weteringcircuit. Er is allemaal niets van terecht
gekomen. Iedereen werkte langs elkaar. In Keulen daarentegen is een
systeem dat via het gewone spoor naar Bonn rijdt en in beide steden tot
in de drukste winkelstraten komt. In Karsruhe is iets dergelijks
gebeurd. Daar was in de jaren vijftig een lokale lijn die gebruik maakte
van smalspoor, de zogenoemde ‘Alkthalbahn’. Er was sprake van opheffen,
maar dat is niet gedaan. De Bahn werd omgebouwd tot normaalspoor en
doorgetrokken tot in de stad. En het werd een groot succes!!
Aanvankelijk werd er geen gebruik gemaakt van het gewone spoor. Het
station lag wat ver van de stad af. Maar drie vrienden, een hoogleraar,
een directeur van de spoorwegen en de directeur van het vervoerbedrijf
hebben die integratie wel tot stand gebracht. Er is nu een systeem dat
reikt tot Baden-Baden en rijdt over het gewone spoor, waar het samen
gebruikt van maakt met andere treinen, inclusief goederenvervoer en de
ICE.’
Van Witsen is een voor zijn leeftijd uiterst vitale man. Met hem praten
komt neer op een vloed van argumenten en voorbeelden over wat hier in
Nederland niet lukt en elders, bijvoorbeeld in Duitsland en Frankrijk,
wel. De NS die zijn stoptreinen zou moeten laten rijden als metro’s,
zonder conducteur. Stoptreinen zouden eigenlijk de NS uit handen genomen
moeten worden om goed in regionale systemen te kunnen worden
ondergebracht (de NS ‘heeft geen voeling met wat nodig is op lokaal en
regionaal niveau’). In Duitsland is wel iets dergelijks gebeurd. Daar
zijn de S-Bähne onderdeel van regionale vervoersnetwerken. In Frankrijk
geldt hetzelfde ten aanzien van de RER in Parijs, regionale treinen die
met de metro zijn geïntegreerd. ‘Het rijk,’zegt hij boos, ‘heeft geen
visie over wat er zou moeten gebeuren met het regionale openbaar
vervoer. Het komt al jaren niet met eigen plannen. En plaatselijke
overheden werken niet met elkaar samen.’
Amsterdam bijvoorbeeld, zit weliswaar met kleinere randgemeenten in het
ROA (Regionaal Orgaan Amsterdam), maar dat is te zwak en te klein en als
het erop aankomt doet Amsterdam het liefst alles alleen. ‘Terwijl het
toch het centrum van een agglomeratie is’. Het voelt er niets voor om
metro-lijnen door te trekken en hanteert voor zijn metro-materieel een
breedte (drie meter) die het ongeschikt maakt voor andere toepassingen,
zoals light rail (2,40 of 2,60 meter zou wel kunnen). Last but not least
is Van Witsen ongelukkig over de afwezigheid van publieksrechtelijke
lichamen die het vervoer niet op gemeentelijk, maar op regionaal niveau
regelen en exploiteren, onafhankelijk en met eigen budgetten.In
Duitsland bestaat dat wèl: Verkehrsverbände (voorbeeld Verkehrsverband Rhein Ruhr). In Frankrijk bestaat het ook.: De Communautés Urbaines of Communautés Agglomération.
Van Witsen: ‘Het rijk zou hierin het initiatief moeten nemen. In het
buitenland is het ook niet allemaal vanzelf gegaan. Toen Hamburg met
omliggende gemeenten ruziede was er een minister die de knoop doorhakte
en opdracht gaf om een Verkehrsverband op te richten. Dat was het begin.’
Sinds 2011 is er wel één lijn in de Randstad operatief: RandstadRail verbindt Den Haag en Zoetermeer. (Foto www.lightrail.nl)
Amsterdam-plage
Dr ir Rob van der Bijl, van huis uit stedenbouwkundige, is een collega
en medestander van Van Witsen en tevens een Light rail-enthousiast. (www.lightrail.nl).
Ook hij betoogt dat Amsterdam niet alleen rekening moet houden met
Amsterdam, maar in wezen het centrum is van een gebied dat wordt
begrensd door Almere, het Gooi, Aalsmeer en Schiphol en zo via
Nieuw-Vennep en Hoofddorp naar Haarlem en Kennemerland. Als voorbeeld
van een droevig fungerende verbinding beschrijft hij een uitstapje met
het openbaar vervoer naar het strand van Bloemendaal. Het komt neer op
eerst met tram of bus naar het Centraal Station. Daar de trein naar
Haarlem. En vervolgens kiezen tussen de stoptrein naar Zandvoort en
vandaar de bus naar Bloemendaal, of meteen vanaf Haarlem de bus naar
Bloemendaal. Qua tijd maakt dat niet veel verschil. Inclusief wacht- en
overstaptijden duurt de hele reis minimaal anderhalf uur. En dat is veel
te lang, want ‘uiteindelijk is het strand van Bloemendaal toch zoiets
als Amsterdam-Plage’. Van der Bijl kan nog veel meer van dit soort
voorbeelden geven. Hij heeft in principe dezelfde kritiek op bussen als
Van Witsen. Trager dan de tram, ze kunnen moeilijk binnendringen in het
stadscentrum (smalle winkelstraten bijvoorbeeld, wat de tram wél kan).
Vaak is het een heel gezoek om uit te vinden wanneer ze rijden en waar
ze staan - voor regionale bussen geldt dat ze vaak op onmogelijke,
moeilijk bereikbare plaatsen staan (in Amsterdam bijvoorbeeld op het
busstation aan de Marnixstraat). Hun capaciteit is veel kleiner dan
trams en light rail, die veel meer passagiers kunnen meenemen. En vooral
zijn ze ‘oncomfortabel, oncomfortabel, oncomfortabel’, volgens Van der
Bijl. Want denk maar eens aan instappen met boodschappentassen of
koffers en aan moeders met kleine kinderen, al of niet in buggy’s.
Ook Van der Bijl is een groot voorstander van light rail niet alleen,
maar van regionale vervoersorganen die zowel de besliskracht hebben om
openbaar vervoersproblemen regionaal aan te pakken, als ook als één
geheel te exploiteren. Hij wijst op een serie Franse steden
(Lille-Tourcoin, Nice, Valenciennes, Orléans, Strassbourg, Grenoble,
Mullhouse, St Etienne en meer) waar het zo functioneert. Of Duitsland,
waar voor het Ruhrgebied, Keulen, Mannheim-Heidelberg, Karsruhe,
Saarbrücken en andere plaatsen Verkehrsverbände bestaan. In Nederland
kennen we dat niet.’We lopen 25 jaar achter.’ Amsterdam moet het doen
met het ROA dat geen echte besliskracht heeft en waarvan Kennemerland,
het Gooi en Almere geen deel uitmaken. Het gevolg is dat het openen van
de lijn 51 naar Amstelveen (een soort light railverbinding) jaren heeft
geduurd. Net als de buslijn naar Almere of de buslijn naar Purmerend. En
intussen weigert Amsterdam zijn metro te zien als de aanzet tot een
regionaal systeem.’ Elders is het niet beter, volgens Van der Bijl.
Zodat we alleen verspreide initiatieven zien zoals experimenten met een
Rijn-Gouwe light raillijn naar Alphen a/d Rijn.
Zuid-Tangent
Van Witsen en Van der Bijl krijgen bijval uit bestuurlijke hoek.
Namelijk van de wethouder van Verkeer van Haarlem, Betty van Viegen. Van
Viegen heeft recentelijk een succes geboekt. Op 13 januari werd een
nieuwe buslijn geopend van Schiphol/Aalsmeer via Hoofddorp en
Nieuw-Vennep naar Haarlem, de zogenoemde Zuid-Tangent. De verbindingen
op dit traject waren altijd notoir slecht. De Zuid-Tangent heeft een
vrije baan van 24km (de langste in Europa), een uitgekiende route, een
hoge frequentie en hij baant zich een weg door Haarlem-Centrum zoals een
light rail. De bedoeling is dan ook dat de lijn te zijner tijd door een
light railverbinding wordt vervangen. Met de aanleg is daarmee rekening
gehouden. Tevens zijn er plannen om dit jaar te starten met een light
rail-verbinding Haarlem-Zandvoort, die als hij een succes wordt, zou
kunnen worden doorgetrokken naar Amsterdam.
Van Viegen heeft een zeer werkzaam aandeel gehad in het van de grond
krijgen van dit initiatief en windt er geen doekjes om dat het niet
vanzelf is gegaan. De vervoersproblemen die getackled moeten worden,
zegt ze, betreffen de het hele gebied direct ten zuiden van Amsterdam.
En het ROA is daarvoor te klein. Geprobeerd is daarom en soort speciale
instantie van de grond te krijgen waarbij elk van de deelnemers wat van
zijn zelfstandigheid zou prijsgeven zodat, zegt ze, een ‘stelsel met
meerwaarde’ zou ontstaan. Maar overleg met de NS, Connexxion en het GVB
van Amsterdam ‘leverde niet genoeg op’. Ze herinnert zich bijvoorbeeld
een uiterst moeizame discussie met de toenmalige Amsterdamse wethouder
Köhler over de breedte van metromaterieel. Uiteindelijk werd, met
ruggesteun van de provinciale overheid, een vrij unieke samenwerking van
de grond getild, waarbij de infrastructuur van de Zuid-Tangent in een
onderling samenwerkingsverband van de betrokken partijen in stand
gehouden zal worden en is ingebracht bij Regionet. Van Viegen is blij
dat het uiteindelijk is gelukt. Maar ze is inmiddels een groot
voorstander van ‘één grote onafhankelijke vervoersautoriteit’ waarin de
betrokken gemeenten in de regio wat van hun zelfstandigheid inleveren om
de problemen gezamenlijk aan te pakken. Van Viegen: Ér is wel overleg,
maar wat nodig is, is overdracht van bevoegdheden. Het aanbesteden was
op deze manier ontzettend ingewikkeld - we werden er gek van. Wat nodig
is deskundigheid en bundeling van krachten.
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Een afdeling van de WZO speelt sleutelrol in Israels nederzettingenprogram
Nederzetting Ofra zou eigenlijk afgebroken moeten worden. Ik vermoed dat de leden van de Zionistische Wereldorganisatie raar zullen opkijke...
-
Het is weer het seizoen van de olijven ...en van de gebruikelijke aanvallen op de Palestijnse boerenIsraelische kolonisten in actie bij een aanval op Palestijnse boeren die hun olijven willen oogsten. (Foto Shehab News) Let op: 24x u...
-
De tv-rubriek OP1 haalde Mirjam Bikker "van de ChristenUnie erbij om het demonstratierecht aan de orde te stellen. De Volkskrant cite...
-
Begrafenisprocessie van de gedode leden van de familie Abu Hattab in Gaza (Foto Palestinian Chronicle) De druk op Israel om een bestand aa...
Geen opmerkingen:
Een reactie posten