Om zeven uur in de ochtend biedt Cairo's centrale Tahrir-plein een vredige aanblik. Het Hilton hotel en het Egyptisch Museum weerkaatsen de opkomende zon. De temperatuur is aangenaam. De stemmen van vroege voorbijgangers weerklinken tussen de gevels en zorgen voor een intimiteit die zo vroeg alleen wordt onderbroken door een enkele voorbijrazende bus.
In het kleine café Ali Baba zoek ik naar de schrijver Naguib Mahfouz. Het is nooit moeilijk hem in Cairo op te sporen. Om te beginnen weet je dat hij er is. De Nobelprijswinnaar heeft niets van de rusteloosheid van sommige andere Egyptische intellectuelen en haat reizen als de pest. De enige keert dat hij zich verplaatst is 's zomers als hij net als veel van zijn stadgenoten het hete Cairo verruilt voor Alexandrië. Het is bekend dat hij maar twee keer in zijn leven buiten Egypte is geweest. Dat was in de jaren zestig, toen zijn ministerie hem op dienstreis stuurde naar Joegoslavië en Noord-Jemen en hij het gevoel had dat het moest.
De Nobelprijs haalde hij verleden jaar ook niet zelf op. Hij liet het over aan zijn twee giechelende dochters (die nog nooit een boek van hem hebben ingezien) en de staatssecretaris van Cultuur. Cairo is 'waar zijn hart ligt'. Alleen al de gedachte dat hij zich erbuiten zou begeven benauwt hem. Hij is hier geboren, zijn meeste boeken spelen zich hier af. Hij weet er de weg, zowel in de dure wijk Dokki als in tussen de paupers en handelaars in het Husseini-kwartier. Hij kent er de hasjtenten, de literaire cafés, de verborgen zelfkant, de chic van vroeger en de verloedering sinds de bevolking van 1,5 naar 12 miljoen is gegroeid.
Punctueel als een machine werkt Mahfouz in Cairo dagelijks zijn schema af. Je kunt er de klok op gelijk zetten, zeggen zijn vrienden. 's Morgens om zes uur maakt de 77-jarige schrijver een wandeling van een uur door de dan nog uitgestorven stad, altijd naar dezelfde coffeeshop. Hij drinkt er zijn koffie zonder suiker en leest de kranten, voor hij begint aan een werkdag tot aan de (late) lunch. De middag is er om te rusten en te lezen; 's avond is hij meestal thuis. De donderdagavond is voor de vaste ontmoeting met een select clubje vrienden dat zichzelf de geuzennaam harafish (zootje ongeregeld) heeft toegedicht.De afgesproken plaats is het Casino Qasr el-Nil aan de Nijl. De schrijver geeft er acte de présence om acht uur precies. En al jarenlang met dezelfde traktatie – een kilo kofta – onder de arm.
Mijn komst naar Ali Baba is dan ook niet tevergeefs. Mahfouz zit op zijn vaste plaats: een tengere gestalte aan een tafeltje voor het raam op de eerste verdieping. Met zijn karakteristieke houterige en tegelijk lenige mimiek springt hij op, één en al glimlach, legt de krant terzijde en biedt koffie aan. Maar als ik zeg waarvoor ik gekomen ben, blijkt dat zijn vroegere bijna spreekwoordelijke toegankelijkheid toch heeft plaatsgemaakt voor een strenger regime. Praten over koetjes en kalfjes is één ding, maar voor een interview moet ik de mensen bellen die hem 'beschermen'. Helaas, teveel mensen willen hem zien. 'Ik ben nu een functionaris van de prijs,' voegt hij er verontschuldigend aan toe.
Pas
een paar weken later kan ik vragen wat hij met die uitspraak
bedoelde. De drie cerberussen die waken over zijn agenda ben ik dan
gepasseerd. We zitten in zijn riante werkkamer bij de krant Al-Ahram,
die vroeger toebehoorde aan zijn collega en vriend, de in 1987
overleden (toneel)schrijver Tawfiq al-Hakim. Sinds vorig jaar , zo
luidt Mahfouz' antwoord op mijn vraag, heeft hij eigenlijk niets
meer gedaan dat niet met de prijs te maken had: 'Lezingen, symposia,
interviews, het ging maar door. Mijn hele werkjaar is eraan
opgegaan, want dat loopt van oktober tot april. In de zomer kan ik
niet werken, een allergie aan mijn ogen maakt dat ik niet kan lezen
als het te warm is. Ik hoop nu maar dat deze kermis (hij gebruikt het
Egyptische woord moulid) weer
zal overgaan.'
Hij
heft de handen ten hemel, een typisch Mahfouz-gebaar, en lijkt ermee
te zeggen: wat kan ik anders doen dan me schikken? En ik zie de
tv-beelden weer voor me waarop Mahfouz zich door president Mubarak de
hoogste Egyptische onderscheiding, de Orde van de Nijl, laat
omhangen, of scènes waarbij hij braaf en gewillig als een kind
achter groene tafels zit. 'Deze prijs,' zei hij al meteen in oktober
toen hij hem kreeg, 'is belangrijker voor de Arabische literatuur dan
voor Naguib Mahfouz.'
Terwijl
het gesprek verder gaat probeer ik me een voorstelling te maken van
de ontwrichting die de commissie in Oslo teweeg heeft gebracht.
Mahfouz' schema's stammen namelijk al uit de tijd dat hij als
vijfentwintigjarige koos voor het schrijverschap. Vijftig jaar lang
slaagde hij erin om zijn diverse levens ermee van elkaar te scheiden
en om tegelijkertijd in de schaduw te blijven. De progressieve
publiciteitsschuwe schrijver bestond naast de gezagsgetrouwe
ambtenaar in het nette pak. De voor ieder toegankelijke bohémien die
tot diep in de nacht op het terras van Fishawi of
Riche zat
te oreren, was – zonder dat iemand het wist – tevens huisvader
met een vrouw en twee kinderen. Maar nu heeft de Nobelprijs hem de
regie uit handen genomen. Hij is de macht kwijt over zijn tijd. Hij
is nu een publieke figuur die meningen moet verkondigen. Persbureaus
bellen hem zelfs als er zoiets speelt als de Rushdie-affaire.
Het
moet een soort nachtmerrie voor hem zijn. Zijn hele leven was een
vlucht voor de controverse. Draufgängerische
neigingen
hebben alleen de personen in zijn boeken, zoals de talentvolle Isa al
Dabagh in Autumn
Quail, die
als aanhanger van het ancien régime na de revolutie zijn hoge baan
verliest en te gronde gaat omdat hij het verdomt zich anders voor te
doen dan hij is. Mahfouz zelf is heel anders. Toen zijn jongere
collega Youssef Idris, een van de beste korte verhalen schrijvers
aller tijden, jaloers was op de prijs en de keuze voor Mahfouz
toeschreef aan diens 'pro-westerse gezindheid' en slaafse verdediging
van Sadats Camp David-politiek, sprak heel Cairo er schande van. Maar
Mahfouz zelf zei alleen maar: 'Ach, Youssef draait wel weer bij. Je
zal zien, over een week of wat komt hij gewoon weer langs bij 'Am`
(Oom) Naguib.'
Misschien
is Mahfouz' instelling te verklaren uit zijn achtergrond. Hij werd
geboren in het Gabaliyya district in islamitisch oud-Cairo. Een
a-cultureel milieu dat de leeswoede die hij als jongetje aan de dag
legde niet bepaald stimuleerde. 'In de vakantie zeiden ze: hou toch
op, spaar je ogen voor de studie. Maar ik was gek op lezen. Ik wilde
ook schrijven zoals de dingen die ik las. Het ging zelfs zover dat ik
hele stukken kopieerde er er mijn eigen naam onder zette.'
Hij
koos voor een studie filosofie, schreef zijn eerste korte verhalen
als student, maar schrijver worden kwam niet bij hem op. De moderne
Arabische literatuur stond in die ook nog in de kinderschoenen. De
roman, met name, was nog vrijwel onbekend. Pas een handjevol mensen
als Mohammed Hussein Heykal (met de roman Zeynab uit 1914), Taha Hussein of Abbas Aqqad, had
zich gewaagd aan deze westerse kunstvorm. Als een van zijn
professoren, de historicus en socialist Salama Mousa hem niet had
aangespoord, zou hij de stap misschien nooit hebben gezet. Er was,
zegt hij, eerst 'een soort crisis voor nodig'. Maar daarna wiep hij
zich ook meteen op een methodische studie. Tekstboeken wezen hem de
weg naar de 'topwerken' vanaf de Griekse klassieken tot aan de
hedendaagse westerse literatuur. Tegen de onzekerheden van het
kunstenaarsbestaan dekte hij zich tegelijkertijd in door secretaris
te worden van een andere leraar, zijn hoogleraar islamitische
filosofie, toen die minister van Waqf (religieuze zaken) werd. Het
was het begin van een carrière als ambtenaar die hij volhield tot
aan zijn pensioen.
Gamaliyya straat, de belangrijkste straat in de wijk waar Mahfouz opgroeide (Foto Egypt Independent).
Keihard werken (zonder twijfel de reden waarom hij in een loopbaan van 52 jaar een veertigtal romans afleverde, en een respectabel aantal filmscenario's en korte verhalen) leidde vanaf 1939 tot de publicatie van drie romans over het oude Egypte van de farao's. Eigenlijk had het een omvangrijk project moeten worden dat de hele antieke geschiedenis van Egypte zou omvatten. Maar gelukkig liet Mahfouz het idee na een paar jaar vallen om zich te werpen op een voor de Arabische wereld nieuw genre: de 'realistische' roman.
Nu
ontstonden boeken als Het
begin en het einde, Khan el-Khalili, en
Midaq-steeg die
waren gesitueerd in het islamitische Cairo waar hij geboren werd.
Er
liepen hoeren in rond, bedelaars, zwarthandelaars en politieke
nieuwlichters. Het waren herkenbare en 'maatschappij-kritische'
kronieken van de snelle veranderingen in de Egyptische samenleving,
die werden gekenmerkt door politieke instabiliteit, botsingen met de
Britten, vrouwenemancipatie en de opkomst van nieuwe stromingen als
het communisme en de Moslim Broederschap.
Het
hoogtepunt uit die tijd was zijn 1500 pagina's tellende Trilogie,
over
de lotgevallen en dilemma's van een familie tussen 1917 en 1945. Het
verschijnen van deze kroniek over de generatiekloof tussen de rijke
maar ongeletterde vader Ahmed Abdel Gawad en diens studerende zoon
Kamal, en de lotgevallen van de ooms, neven en nichten, vestigde in
1954 op slag zijn naam en maakte hem tot de meest gelezen auteur in
de Arabische wereld.
Pas
daarna – op 43-jarige leeftijd – trouwde Mahfouz. Zijn privéleven
bleef echter een gesloten boek. Niemand van zijn vrienden had ooit
zijn vrouw gezien, totdat – na de toekenning van de prijs – haar
foto verscheen in het blad Al-Mussawar. Uit het interview bleek dat
zij nauwelijks meer dan een vaag idee had van het werk van haar man.
Hoe
ziet u uw plaats tussen de andere Nobelprijswinnaars van de laatste
tijd? Past u tussen mensen als Garcia Marquez, Soyinka, Brodsky?
Mahfouz
hoeft er niet lang over na te denken. 'De
mensen
die de prijs vroeger kregen waren reuzen,' zegt hij, 'maar de laatste
jaren zijn ze niet van hetzelfde postuur. Ze zijn goed, daar is geen
twijfel aan, maar geweldenaars zijn het niet. Vroeger waren het
mensen die we kenden. We plachten ze zelf te nomineren. En de
verrassing was dan hoogstens: waarom krijgt Sartre hem eerst en
daarna pas Camus, of andersom. Nu zijn het mensen van wie we nooit
hebben gehoord, die oké blijken te zijn als we ze gaan lezen, maar
geen openbaring. Wat dat betreft zitten we allemaal in hetzelfde
schuitje. Misschien zegt het iets over het verval van onze cultuur.
Misschien zijn er, God weet, wel een heleboel talenten die niet
schrijven.
U
hebt in eerder interviews gezegd dat u wat uw ontwikkeling betreft
bent beïnvloed door een heel reeks auteurs, van
Arabische klassieken als Mutanabbi en modernere als Yahya Haqqi tot
westerse schrijvers van Shakespeare tot Faulkner. Veel mensen zien u
als de 'vader van de Arabische roman'. Bent u het daarmee eens?
'De
vader moet de eerste zijn geweest die er één schreef,' zegt Mahfouz
tamelijk bits. 'En dat was ik niet, dat was zelfs (Muhammed Hussein)
Heykal of Al-Mowaylihi niet.
Recent
is gebleken dat een zekere Haqqi, een oom van Yahya Haqqi de
schrijver was van de eerste Egyptische roman. Hij moet de vader zijn
geweest. Maar goed, iedere generatie heeft een vader.'
En
u was dat in uw generatie meer dan de anderen?
'Ach
ik heb lang geleefd. En zoals u weet zijn vorm, stijl en techniek de
som van de omstandigheden. Onder druk van steeds wisselende sociale
gebeurtenissen ontwikkelde het zich als het ware vanzelf onder mijn
handen. Ik betrapte mezelf erop dat ik met allerlei stijlen aan het
experimenteren ben geweest zonder dat ik me ook maar een moment een
vernieuwer heb gevoeld.'
Maar u werd
beïnvloed door de Europeanen.
'Natuurlijk
vergat ik nooit dat ik de meest recente literatuur had gelezen en
bestudeerd. Maar als ik schreef, was dat in de traditionele vorm. De
boeken Khan el-Khalili
en Midaq-Steeg,
bijvoorbeeld, schreef ik in een stijl die door Virginia Woolf werd
veroordeeld en bespot in een boek van haar dat ik in dezelfde periode
aan het lezen was. Het is niet zo dat ik beïnvloed werd. Ik
bestudeerde het en nam het in me op, maar volgde niet de mode van de
'new wave', van schrijven in de laatste en nieuwste stijl. Ik
gebruikte wat ik zou willen noemen een 'toepasselijke stijl'. En dat
gaat zover dat ik in mijn laatste boeken zelfs de methode hanteer van
wat 'de primitieve anekdotiek' wordt genoemd.
Maar uw beslissing om in het
klassieke Arabisch te schrijven in plaats van in het Egyptische
dialect, was dat op zichzelf niet al een beslissing die bijdroeg tot
de ontwikkeling van de roman?
'Wel,
we besloten ons te specialiseren in romans en dan vooral realistische
romans. En wat we ontdekten was dat schrijven in het klassieke
Arabisch zoals het toen bestond, niet ging. Sommige collega's zeiden
toen: laten we het maar vergeten. We schrijven in het `amiyya
(Egyptische Arabisch) , want dat
is makkelijker en dat is wat de mensen willen. Weer een andere groep
pleitte ervoor het verhaal te vertellen in het klassieke Arabisch en
de dialogen in het `amiyya
te doen. Maar wij zeiden: laten we dit klassieke Arabisch zo
ontwikkelen dat deze nieuwe kunstvorm er een plaats in kan vinden.
Het was een lange weg. En natuurlijk zijn er een heleboel fouten
gemaakt, soms ook met komische gevolgen. Maar ik denk dat de weg die
we gevonden hebben, intussen de weg is geworden voor alle generaties.
Het is een ontzettend rijke taal, dit zogenoemde 'makkelijke fusha Arabisch'.
En het wordt gelezen van Marokko tot de Perzische Golf.'
De helden in uw boeken zijn vaak
opstandig en kritisch ten opzichte van de maatschappij. In uw eigen
leven is daar nooit zo sprake van geweest. Zijn zij een
personificatie van Mahfouz, Mahfouz op papier?
'Jazeker, tot op
een bepaalde hoogte. Maar ik wil zeggen dat ik, hoewel ik nooit
politiek bezig ben geweest in letterlijke zin, ik wel altijd heb
behoord tot het 'actieve publiek'. Voor de revolutie was er geen
demonstratie waaraan ik niet meedeed. Bij één ervan, tijdens de
regering-Sidqi in 1931 of '32, ik was toen student, ben ik zelfs
bijna gedood. Ik was dus wel actief, maar als lid van de massa. Ik
ben nooit bereid geweest lid te worden van besturen of comités,
alhoewel ik mijn hele leven behoord heb tot een politieke partij..
Jawel, de taliyya wafdiyya, de linkse voorhoede van de Wafd.'
Nassers revolutie van 1952 bracht een breuk teweeg in het oeuvre van Mahfouz. Er volgde een periode waarin hij niet schreef. Sommigen denken dat dit was omdat hij de realistische roman met de Trilogie tot perfectie had gebracht en nog niet wist welke weg hij daarna zou inslaan. Hij zelf, de links-liberaal die het schrijven ook zag als 'het bedrijven van politiek met de pen', houdt het erop dat Nassers streven naar een nieuwe maatschappij hem in verwarring bracht.
'Het verlangen om
te schrijven verdween,' zegt hij. 'Ik probeer het meestal zo te
verklaren: er werd een nieuwe maatschappij opgebouwd op de ruïnes
van een vorige. En voor een schrijver leek het gepast te zwijgen en
na te denken over wat er aan de hand was.'
'Om toch wat te
doen te hebben' liet hij zich registreren als scenario-schrijver. Het
bleek een makkelijker leven dan voorheen. 'De film betaalde gul en ik
gaf het even gul weer uit aan boeken. Ik dacht dat het afgelopen met
me was als man van literatuur.' Maar na vijf jaar kwam de drang tot
schrijven toch weer terug. En dat resulteerde in zijn meest
raadselachtige (en volgens sommigen beste) boek: Awlad haritna
(Kinderen uit onze straat, in de Nederlandse vertaling 'Kinderen van
Gabalawi'). Een allegorie waarin God, Adam, Mozes, Jezus en Mohammed
onder andere namen zijn getransponeerd naar het leven in een straat
in islamitisch Cairo. Hun heilbrengende boodschap wordt steeds
gecorrumpeerd door de zogenoemde futawat, bekende
krachtpatserfiguren in Cairo's oude wijken, die het midden houden
tussen 'beschermers', bendeleiders en doodgewone afpersers. De
laatste heilbrenger is de wetenschapper Arafa en het boek sluit af
met een verbijsterend open einde na de dood van God.
Awlad haritna
verscheen in de jaren zestig in een serie in Al-Ahram. Wegens
bezwaren van het religieuze establishment is het boek echter in
Egypte niet te krijgen. De avondkrant El-Messa begon na de Nobelprijs
een herpublicatie in afleveringen. Maar Mahfouz zelf, als altijd
beducht voor controverse, stak daar een stokje voor na nieuwe
protesten van de kant van Al-Azhar, de invloedrijke islamitische
universiteit. En tijdens ons gesprek spreidt hij, met al zijn
vriendelijkheid en gewilligheid, ook een geweldige vasthoudendheid
ten toon bij het omzeilen van vragen over dit omstreden boek. Een
protest tegen de revolutie? Nee, dat was het niet, zegt hij met veel
omhaal van woorden. Anti-religieus was het al evenmin. 'Neenee, het
probeerde alleen wetenschap en religie met elkaar in verband te
brengen .. of zoiets.' En als hem gevraagd wordt wat dan wel de
boodschap ervan was, spreidt hij de handen ten hemel: 'Wallahi,
het gaat over mensen in een straat die als de profeten zouden kunnen
zijn en hun maatschappij zouden kunnen hervormen, als ze maar genoeg
geduld zouden hebben.'
Ik besluit het over
een andere boeg te gooien. In de wetenschap dat Mahfouz na Awlad
haritna heel andere wegen insloeg en zich in een reeks kortere
romans, die in de jaren zestig zeventig ontstond, ook heel regelmatig
kritisch uitliet over de verworvenheden van de revolutie en Nassers
bureaucratie. In een stijl die veel directer, 'moderner', was schreef
hij onder meer De dief en de honden over de zelfdestructie van
een man die terugkeert uit de gevangenis en een outcast blijft; het
al eerder genoemde Autumn Quail, en Respected Sir, over
een jongen van eenvoudige komaf die letterlijk alles opoffert aan het
heilige ideaal om directeur-generaal van een ministerie te worden.
Hoe denkt u na al deze jaren over
Nassers revolutie?
'Zij bracht Egypte
fantastische dingen en tegelijkertijd een vernieling die de
verbeeldingskracht te boven gaat. Het puinruimen vindt plaats in deze
tijd. Hoe kunnen we de negatieve gevolgen kwijtraken en tegelijk de
goede dingen behouden? Hoe komen we de puinhoop te boven na al die
oorlogen, de passieve rol van de Egyptische burgers die een gevolg
was van de dictatuur, de opeenstapeling van schulden? Het onderwijs –
ik zal niet beweren dat het vroeger het beste ter wereld was – is
een chaos, omdat het gratis onderwijs zonder planning werd uitgevoerd
en achtergestelde kinderen in scholen werden gepropt als passagiers
in Cairo in een bus. De economische crisis is ook nadelig voor de
literatuur. Want hoe kan je verwachten dat mensen boeken kopen als
hun enige gedachte is hoe ze aan geld moeten komen voor eten en de
opvoeding van hun kinderen?'
En dan komt hij
ineens ongevraagd terug op Awlad haritna.
'Het was,'zegt hij'
ook een soort open brief aan de leiders van de revolutie. Dit is het
verhaal, schreef ik hen, van de religie en de wetenschap. En dit is
het verhaal van de futawat. Kies voor jezelf aan welke kant
jullie willen staan. Want in die tijd waren zij begon begonnen zich
te gedragen als futawat. '
4 opmerkingen:
Gelukkig nieuwjaar Abu, de kinderen van Gabalawi ligt in vertaling bij de boekhandel in Cairo, ik had het nooit gelezen, erg bedankt. Is de film ooit uitgekomen waar je me ooit over berichtte 'Jews in Egypt', ik heb het nooit aangekondigd gezien weet je er meer van? hartelijke groet, Daniella
de info over de film heb ik gevonden. groet, Daniella
Mooi, ik kon het zelf niet meer vinden.
http://jewsofegypt.com/press
Een reactie posten