vrijdag 17 april 2009

In memoriam Edward Said (1935-2003)

Uit Het Katern, uitg. Een Ander Joods Geluid, december 2003


‘Wij die de Palestijnse zaak ondersteunden zijn wees geworden door de ontijdige dood van Edward Said. Voor Israëlische joden zoals ik was hij de vuurtoren die ons vanuit de verwarring en duisternis van het opgroeien in een zionistische staat, leidde naar een veiliger kust van redelijkheid, bewustzijn en moreel besef.
‘Ik betreur het dat ik Edward pas in 1988 leerde kennen, maar ik vind mezelf fortuinlijk als ik denk aan alle tijd die we samen hebben doorgebracht. Zijn inzichten in, en ideeën over the werkelijkheid in de wereld en die van de Palestijnen in het bijzonder zal ons nog vele jaren de weg wijzen. Maar bovenal zullen we Edwards unieke vermogen missen om het onrecht dat de Palestijnen in het verleden is aangedaan onder woorden te brengen, als een tegenwicht tegen de nog steeds bestaande tendens in de Westerse media om het lijden en de tragedie van Palestina naar de zijlijn te verwijzen of te negeren. Er is niemand die gemakkelijk zijn lege plaats op dat podium zal overnemen - niemand die in een paar zinnen zo duidelijk het onrecht uit het verleden in verband kan brengen met de huidige tragedie in het land Palestina.’

Dat schreef Ilan Pappé. (destijds)geschiedenisdocent aan de universiteit van Haifa, in het Engelstalige Egyptische weekblad Al AhramWeekly, naar aanleiding van het overlijden van Edward Said op 25 september 2003. Pappé was niet de enige die zich verweesd voelde. Al Ahram Weekly wijdde niet minder dan twee volle pagina’s aan Said’s dood, met bijdragen van tal van Palestijnse, Egyptische en joodse kopstukken, onder wie Hanan Ashrawi, Mahmoud Darwish en Daniël Barenboim. Maar ook elders was er veel aandacht voor dit overlijden van misschien wel de bekendste Palestijnse intellectueel van deze tijd.
Terecht. Said was hoogleraar Engelse taal en literatuur aan de New Yorkse Columbia Universiteit, een professioneel geschoolde pianist, muziekcriticus (van het blad The Nation), maar bovenal iemand die zijn betrokkenheid bij de Palestijnse zaak en zijn positie als intellectueel die met één been in de Arabische en met het andere in de Westerse wereld stond, op een onnavolgbare manier wist te gebruiken. Boeken als Orientalism (1978) en Covering Islam (1981) prikten op ongewoon krachtige manier de ‘koloniale’ en bevoogdende manier door waarop Westerse wetenschappers en journalisten keken (en soms nog steeds kijken) naar de Arabische en islamitische wereld. Daarnaast beschreef hij in The Question of Palestine (1979), After the Last Sky (1986) en Blaming the Victims (1988) op zeer invoelbare manier het lijden van de Palestijnen. En tenslotte was hij niet alleen kritisch ten aanzien van de manier waarop het Westen naar de Arabieren en islamieten keek, maar was hij ook nooit te beroerd om heftige kritiek te leveren op Arabische vooroordelen ten aanzien van joden, of op de labbekakkige Arabische gewoonte om alle ellende en gebreken in de Arabische wereld steeds aan invloeden van buitenaf toe te schrijven.

Holocaust
Maar Said was behalve dat ook één van de eerste Palestijnen die opkwam voor een compromis met Israël. Sinds halverwege de jaren zeventig al was hij een pleitbezorger voor de twee-staten oplossing en tevens onderscheidde hij zich door het begrip en de aandacht die hij kon opbrengen voor de speciale positie waarin de holocaust het joodse volk had geplaatst. Zo schreef de Palestijnse mensenrecht-activiste Hanan Ashrawi in haar in memoriam in Al Ahram Weekly onder meer:
‘Hij identificeerde zich op zachtmoedige wijze met de onderdrukten en koesterde een intimiderende woede tegenover de onderdrukkers, omarmde warm het slachtoffer en verwierp keihard de schuldigen. Hij koesterde liefde voor het Zuid-Afrika van na de apartheid en alles waar het in zijn streven voor stond, en had een totale minachting voor discriminatie, racisme en het onteren van menselijk leven en de mensenrechten. ... Hij had een brandende dorst naar de algemene erkenning en acceptatie van het menselijke verhaal dat recht zou doen aan het ondraaglijke lijden van het Palestijnse volk en hen deel zou doen gaan uitmaken van het avontuur van de mensheid. Hij had de integriteit en de compassie om onder ogen te zien hoe gruwelijk het joodse volk geleden heeft en hoe onuitspreekbaar de pijn van de holocaust is, en om tegelijkertijd van Israël te eisen dat het zijn eigen schuld zou erkennen aan het lijden van de Palestijnen. Hij had de moed om te zoeken naar oplossingen en alternatieven en altijd uit te kijken naar jongere leiders, een mentor voor diegenen onder hen die een belofte inhielden.’

Vichy-bestuur
Said, geboren in 1935 in Jeruzalem, na 1948 een vluchteling die opgroeide in Cairo en de VS, was van 1977 tot 1991 lid van de Palestijnse Nationale Raad (het PLO-parlement). In 1988 was hij opgetogen over de verklaring van Palestijnse Onafhankelijkheid (waarbij tegelijkertijd ook het bestaan van de staat Israël werd erkend). Na 1993 echter ontpopte hij zich als scherp criticus van Yasser Arafat. De Oslo-akkoorden noemde hij vanaf het begin een ‘slechte deal’ en een ‘Palestijns Versailles’. In zijn bundels The Politics of Dispossesion (1994) en Peace and its Discontents (1995) gaat hij nog verder en stelt hij dat Oslo het Palestijnse lijden en de bezetting heeft geconsolideerd, en tot ‘bantustanisering’ van het Palestijnse gebied heeft geleid. Arafat en de Palestijnse Autoriteit zijn, zegt hij in ‘95 in een lezing, verworden tot collaborateurs met de Israëlische bezetting, een soort Palestijns Vichy-bestuur (het kwam hem te staan op een verbod van zijn publicaties in Palestijns gebied).
De laatste jaren was Said ervan overtuigd dat het stadium van een twee-staten-oplossing een gepasseerd station was, omdat zij onmogelijk was gemaakt door de verdere ontwikkeling van de nederzettingenpolitiek. Sinds die tijd pleitte hij voor de oplossing binnen één staat, die seculier en democratisch zou zijn en gebaseerd op de gelijkheid van alle burgers. Tevens pleitte hij in al Mubadar (Het Palestijnse Nationale Initiatief) samen met kopstukken als Haidar Abdel-Shafei, Mustafa Barghouti en Ibrahim Dakak voor democratische vernieuwing van de Palestijnse maatschappij. Said zou, met zijn kritische, onafhankelijke opstelling en zijn dubbelpositie als Arabisch intellectueel en Westers literatuurprofessor een natuurlijke bondgenoot van de Israëlische vredesbeweging hebben kunnen zijn, maar daarvoor werd hij toch te veel met ‘de vijand’geassocieerd. De reactie van rabbijn Michael Lerner, de voorman van de Amerikaanse Tikkun-beweging, was waarschijnlijk representatief. Lerner erkende bij Saids overlijden diens grote gaven en het feit dat hij ‘verder ging dan wie ook van zijn intellectuele Palestijnse tijdgenoten bij het scheppen van een basis voor verzoening tussen onze twee volken’. Maar toch was het voor Lerner niet ver genoeg gegaan, want ‘vaak hadden we gewild dat Said sympathie had kunnen opbrengen voor het lijden van de Europese joden en de manier waarop zij vonden dat hun terugkeer naar wat zij als hun land van herkomst zagen niet een uiting van Westers kolonialisme was. Hij ging nooit zover dat hij toegaf dat het Palestijnse verzet tegen de joodse immigratie in de jaren dat de Joden probeerden te ontkomen aan de Europese gaskamers of de kampen voor de displaced persons die van 1945-48 bestonden, immoreel was.’
Om te besluiten dan maar over naar een terrein waar Said door niemand betwist bezig is geweest bruggen te slaan. Met de Israelische pianist en dirigent Daniël Barenboim die hij ooit op een vliegveld had ontmoet, had hij de laatste jaren een project waarin jongeren uit Israël, Palestina en de Arabische wereld samen kwamen om te musiceren en een tournee te maken met een orkest. Barenboim heeft het laatste woord: ‘Veel Israëli’s en joden hebben nooit zijn kritiek willen aanvaarden op niet alleen de huidige Israëlische regering, maar op een zekere mentaliteit die hij identificeerde met Israelisch denken en doen, namelijk het gebrek aan vermogen om te begrijpen dat dezelfde onafhankelijkheidsoorlog van 1948 die voor het joodse deel van de bevolking het verwerven van een nieuwe identiteit betekende, voor de niet-joodse bevolking van Palestina niet alleen een militaire nederlaag betekende, maar een psychologische catastrofe. En daarom was hij kritisch over het onvermogen van Israëlische leiders om de noodzakelijke symbolische gebaren te maken die aan welke oplossing dan ook vooraf zouden moeten gaan. De Arabieren, aan de andere kant, waren en zijn nog steeds niet in staat om zijn gevoeligheid te begrijpen voor de joodse geschiedenis. Zij beperken zich tot het steeds opnieuw onderstrepen van hun onschuld als het lijden van de joden ter sprake komt. ....

Hij was een van die zeldzame mensen die zich er steeds van bewust zijn dat informatie niet meer is dan de allereerste stap op weg naar begrip. En hij was altijd op zoek naar het ‘verderop gelegene’ in het idee, het ‘ongeziene’ voor het oog, het ‘ongehoorde’ voor het oor. Het was een combinatie van deze eigenschappen die hem ertoe brachten met hem de West-Eastern Diwan op te richten, die een forum wil zijn voor jonge Israëlische en Arabische musici om gezamenlijk kennis te maken met muziek in al zijn vertakkingen. De Palestijnen hebben één van hun meest eloquente verdedigers van hun aspiraties verloren. De Israëli’s hebben een humane, eerlijke tegenstander verloren. En ik heb een soul mate verloren.’

Maarten Jan Hijmans

Geen opmerkingen:

Een afdeling van de WZO speelt sleutelrol in Israels nederzettingenprogram

Nederzetting Ofra zou eigenlijk afgebroken moeten worden.  Ik vermoed dat de leden van de Zionistische Wereldorganisatie raar zullen opkijke...