maandag 20 april 2009

Nederlands waterexperts timmeren aan de weg

Uit: Management Team, ...2000

Onze kroonprins werd een beetje uitgelachen toen hij een aantal jaren geleden aankondigde zich erin te willen specialiseren. Maar het gelach is verstomd. Waterbeheer wordt, met een almaar groeiende wereldbevolking, een van de belangrijkste thema’s van de 21ste eeuw. Mondiaal gaat er nu al jaarlijks zo’n $ 450 miljard in deze sector om. In tien jaar zal dat bedrag waarschijnlijk het dubbele zijn. Het waterland Nederland blaast zijn partijtje in mee, maar het kan beter. De Nederlandse overheid wil de krachten bundelen en de Nederlandse know-how beter te gelde gaan maken.

door Maarten Jan Hijmans
In de nog redelijk groene polder van Delft-Zuid, temidden van instituten van de TU Delft, ligt het complex van WL|Delft Hydraulics, of zoals de echte waterkenners in Nederland kortweg zeggen: WL (Waterloopkundig Laboratorium). Grote hallen met opschriften als ‘zout-zoethal’ of ‘windgoot’ temidden van wat bollenperken en een parkeerplaats. Deze dagen stopt op deze parkeerplaats nogal eens een auto met AA-nummerbord om een robuuste, blonde dertiger uit te laten: prins Willem Alexander. De prins is een regelmatige gast van WL. En een graag geziene gast. Hij is zeer onderlegd en straalt een grote mate van enthousiasme uit. ‘De keus voor watermanagement is niet zomaar een keuze geweest van de prins,’ zeggen ze bij WL. ‘Hij is zeer gemotiveerd. Hij heeft er heel hard aan gewerkt en intussen ook een internationale positie opgebouwd. Hij wist wat hij deed, toen hij de keus maakte en het was natuurlijk ook een heel terechte keuze. Water is zonder meer een van de belangrijkste issues aan het worden in deze eeuw.’
‘Neem alleen al Nederland,’ zegt Ron Thiemann, ‘hoofd public relations van WL Delft. ‘We hebben hier natuurlijk een hele lange geschiedenis van leven met water. We hebben gepolderd, gekanaliseerd, dijken gebouwd. Het hoogtepunt is natuurlijk ons stelsel van stormvloedkeringen, de Deltawerken. Die gelden in de wereld als een voorbeeld, als een referentiepunt, iets waar buitenlandse deskundigen nog steeds naar komen kijken. De Nederlandse waterwereld is er terecht apentrots op. Dat ben ik trouwens zelf ook. En vervolgens dachten we dat Nederland wel zo’n beetje af was. Dat het water bedwongen was. Ons kan niets meer gebeuren. Dachten we. Nou, vergeet het maar. We zijn, omdat we dachten dat alles voor elkaar was, op steeds risicovollere plaatsen gaan bouwen. Maar de laatste jaren is er een toenemende discussie dat het anders moet. Dat er een grens is aan maar bemalen en bemalen en maar steeds hogere dijken. Want door al dat bemalen is Nederland gedeeltelijk aan het verzakken en dat is een onomkeerbaar proces als we er niet iets aan doen.’
Iets dat ons met de neus op de feiten heeft gedrukt, waren de overstromingen van de afgelopen jaren van de Maas in Limburg. We dachten dat de rivieren konden dwingen om netjes in de door ons aangelegde bedding te blijven en tussen de dijken door te stromen. Maar rivieren laten zich niet dwingen, zeker niet als er ook bovenstrooms van alles wordt gekanaliseerd en gereguleerd. Dus nu weten we dat we die rivieren weer meer de ruimte zullen moeten gaan geven. Dat we niet zonder meer in de uiterwaarden moeten gaan bouwen. Dat er ‘retentiebekkens’ zullen moeten komen om de flexibiliteit te vergroten, en misschien ook wel ‘calamiteitenpolders’ die we onder laten lopen als het toch allemaal te hard gaat. Misschien moeten we weer een beetje terug naar de oorspronkelijke staat van rivieren die zelf, in samenspraak met het landschap, bepalen waar zij hun water laten, de natuur weer wat meer haar gang laten gaan. Die discussie is nu bezig, die is eigenlijk nog maar net begonnen. En het is trouwens ook niet een discussie die alleen hier speelt. Andere landen in Europa hebben vergelijkbare problemen. Duitsland heeft bijvoorbeeld soortgelijke problemen met de Rijn. Dit soort problemen worden nu in toenemende mate op Europees niveau aangepakt, met als gevolg onder meer dat Rijkswaterstaat, maar vooral ook de Nederlandse Waterschappen, steeds meer over de grens moeten gaan kijken. Je ziet, er is van alles aan de hand. En trouwens, dit soort problemen met rivieren in dichtbevolkte gebieden speelt een rol op veel meer plaatsen, denk alleen al aan China en de problemen met de Gele Rivier en de Yang tze en de overstromingen die ze daar hebben gehad.’

Kennisinstituten
Laat Ron Thiemann praten over water en WL, en de uren vliegen voorbij. Beide onderwerpen zijn nagenoeg onuitputtelijk. Beide zijn bovendien Thiemanns grootste hobby. Water, de bescherming ertegen, de schaarste ervan als drinkwater en irrigatiemiddel, het gebruik als transportmiddel, en de zorg dat het niet vervuilt of dat voorraden niet worden uitgeput (sustainable usage) zijn nu eenmaal onderwerpen waarin het nodige gaande is en waarin in Nederland nogal wat kennis is vergaard. En WL-Delft neemt, als het om die kennis gaat, een speciale plaats in. Waterkennis in Nederland is op veel plaatsen aanwezig. Rijkswaterstaat, de provinciale waterstaten, de waterschappen en de drinkwaterbedrijven hebben allemaal het nodige in huis. Dan zijn er de universiteiten (TU-Delft, TU-Twente, RU-Utrecht en de Landbouwhogeschool Wageningen). Voorts de ingenieursbureaus op watergebied als Arcadis DHV, HasKoning, Grontmij en Witteveen en Bos. En tenslotte de baggeraars en bouwers (vaak loopt dat door elkaar) als Boskalis, Ballast Nedam, Van Oort ACZ en de HAM.
WL neemt in dat gezelschap een soort adviseur van de adviseur-functie in. Het instituut, opgericht in 1927, is door de Nederlandse overheid bestempeld tot één van de vijf zogenoemde kennisinstituten op technisch gebied, samen met Marin (scheepvaart), ECN (energie), NLR (lucht- en ruimtevaart) en GeoDelft (grondmechanica). WL beweegt zich eigenlijk op alle terreinen van kennis op watergebied, van hydrodynamica, hydrologie, en morfologie, tot waterkwaliteit en aquatische ecologie. WL is groot geworden met zijn toepassing van schaalmodellen, waarin natuurlijke invloeden versneld konden worden gesimuleerd. Het heeft een grote hoogte bereikt in het ontwikkelen van software voor simulatie en monitoringtechnieken. (Het heeft op dat gebied onlangs een samenwerkingsovereenkomst getekend met het Amerikaanse HydroQual). Het loopt bovendien voorop bij het aanbieden van een zogenoemde ‘integrale’ aanpak. bij het in kaart brengen van problemen en implementeren van oplossingen. Waar vroeger technische en financiële haalbaarheid van plannen vaak de doorslaggevende, zoniet enige criteria voor uitvoering waren, is tegenwoordig een multidisciplinaire aanpak usance. Milieutechnische, economische en sociologische criteria gaan hand in hand bij het opstellen en uitwerken van plannen. Biologen, en chemici behoren eveneens tot de staf. En de rol van de ‘stakeholders’, de mensen die rechtstreeks of indirect belang hebben bij het uitvoeren van plannen en dus het ‘draagvlak’ moeten vormen, krijgt tegenwoordig net zoveel aandacht als die van de ‘decision makers’. Ook voor het monitoren van de implementatie van zo’n multidisciplinaire aanpak heeft WL de nodige modellen in de aanbieding.
Het instituut (omzet in 1998 $ 34 miljoen, waarvan ruwweg een derde in het buitenland werd gegenereerd - met name in (Oost)-Europa, het Midden-Oosten, Afrika en Azië) is vrij uniek in zijn soort. Concurrenten zitten alleen in Denemarken (Danish Hydraulic Institute) en - in mindere mate - in de UK (Hydraulic Research Station Wallingford). Geen wonder dat prins Willem Alexander de laatste tijd een regelmatige gast is van WL.

Actieprogramma
De kennis van WL is ongetwijfeld ook één van de speerpunten van een nieuw promotie-beleid ten aanzien van de Nederlandse know-how, dat de overheid in de maak heeft. Een inter-ambtelijke werkgroep van de ministeries van Verkeer en Waterstaat, Economische Zaken, Buitenlandse Zaken, Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, benevens Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, kwam in november met een nota “Partners voor Water - Programma Buitenlandse Waterinzet’, die is aangeboden aan de Tweede Kamer. Het is niets minder dan een ‘actieprogramma’ om krachten te bundelen, doelstellingen en een actief promotiebeleid te ontwikkelen. De Nederlandse waterkennis moet beter aan de man gebracht. Daarvoor is ook nodig dat Nederland een actieve ‘waterdiplomatie’ ontwikkelt, die het Nederlandse aanbod onder de aandacht moet brengen, of onder moet brengen in bi- of multilaterale verdragen en ‘aan moet haken’ bij de planning van financiers als de Wereldbank of regionale ontwikkelingsbanken..
De werkgroep, onder leiding van prof. J. Leentvaar van het RIZA, geeft - voor het eerst - een opsomming van de bedragen die met de inzet van de Nederlandse waterexpertise in het buitenland zijn gemoeid. In exportstatistieken en dergelijke werden die tot dusver niet apart genoemd. Het rapport komt op basis van schattingen tot een omzet van in totaal 11,1 miljard gulden. Het leeuwendeel daarvan wordt bijgedragen door aannemers (inclusief baggeraars), en de leveranciers van kapitaalgoederen (installaties, pompen etc) namelijk respectievelijk 5 miljard en 4 miljard gulden. Consultancy’s zouden 1,5 miljard bijdragen. Kennisinstituten en ‘contracting engineers’ komen elk aan 200 miljoen. Nutsbedrijven en MFO’s aan elk 100 miljoen gulden. Maar.. die omzet kan omhoog, meent de werkgroep, en dat moet ook. Want er is niet alleen een economisch belang mee gemoeid. Het gaat er ook om een bijdrage te leveren aan een betere en minder vervuilde wereld en dat is net zo goed een Nederlands belang.
Het rapport meent dat gesproken kan worden van een mondiale watercrisis door de sterke groei van de economie en de wereldbevolking die leidt tot een toenemende druk op de beschikbaarheid van water van voldoende kwaliteit. De wereldbevolking zal in de komende 25 jaar waarschijnlijk groeien naar 9 miljard. Voor het voeden ervan zal de waterbehoefte in de landbouw naar verwachting verdubbelen. En nu al gaat 70% van de beschikbare hoeveelheid naar irrigatiedoeleinden. Ook zal bij de overgang naar de 21ste eeuw de helft van de wereldbevolking - voor het eerst in de geschiedenis - wonen in grote steden. Er zijn zo’n 23 ‘megasteden’ met bevolkingen tussen de 5 en 30 miljoen. Daarvan liggen er 18 aan de kust in deltagebieden en aan het eind van belangrijke stroomgebieden. Voorbeelden - met bevolkingen tussen de 15 en 20 miljoen - zijn Karachi, Bombay, Calcutta, Dhaka, Sjanghai, Lagos, Jakarta, Bangkok, Manilla, Rio de Janeiro en Buenos Aires.. Dergelijke concentraties van mensen in delta’s betekenen extra druk op de watersystemen en veiligheidsrisicio’s. Zeeën worden eveneens in toenemende mate door vervuiling bedreigd. Vervuiling, wateroverlast, en watertekorten nemen tezamen de contouren van een crisis aan. En dan zijn er nog de grensoverschrijdende problemen die stof voor potentiële conflicten en oorlogen zijn, plus de klimaatverandering, die zorgt voor een stijgende zeespiegel en toename van het risico van overstromingen.
De interdepartementale werkgroep ziet hier een taak voor Nederland en meent dat we ons het beste kunnen richten op diepgaande samenwerkingsrelaties met individuele landen of bepaalde gebieden. Zo zou de Nederlandse expertise het best tot haar recht komen als gekozen wordt voor drie categorieën: 1) dichtbevolkte delta’s en laaggelegen kustgebieden, met name in Azië, Afrika en Latijns-Amerika. 2) grensoverschrijdende stroomgebieden als de Donau, Mekong, Zambezi, Amazone, Ganges, Niger, Nijl, of binnenzeeën als de Zwarte en Kaspische Zee. En tenslotte: 3) kandidaatleden van de EU en landen waarmee Nederland mediterrane samenwerkingsakkoorden heeft gesloten. Een flink aantal landen waar Nederland nu al contacten mee heeft en projecten uitvoert, valt overigens binnen deze drie categorieën.
Nederland zou het aanbod kunnen richten op zaken als integraal waterbeheer, duurzame ontwikkeling en beveiliging tegen overstromingen van kusten en delta’s, ruimtelijke ordening rond water, waterzuivering, aanpak van verontreinigde bodems, wetlandbeheer, aanleg van havens, irrigatie en drainage, en onderwijs.
Opvallend aan de plannen van de stuurgroep is dat zij alle water-geledingen in Nederland in de plannen wil inzetten. Zo zullen volgens het rapport, ministeries, Rijkswaterstaat, de waterschappen, de kennisinstituten, universiteiten, nutsbedrijven (waterbedrijven), consultancy’s, baggeraars/bouwers en NGO’s zich moeten verenigen, eventueel samen met financiële instellingen. Met één plan uit het rapport is al een begin gemaakt: als een gezamenlijk aanspreekpunt en actiecentrum’ van de Nederlandse bedrijven en organisaties op watergebied is het ‘Nederlandse Waterpartnership’ (NWP - www.nwp.nl -) van start gegaan. Een andere activiteit waarmee Nederland zichzelf onder de aandacht brengt van de ‘world water community’ heeft net plaats gehad: van 17 - 22 maart vond in Den Haag, onder voorzitterschap van prins Willem Alexander en met deelname van meer dan 100 landen, een tweede internationale waterconferentie plaats, ‘The World Water Forum’.

Baggeraars
Een van de grootste voorvechters, en mede-promotor, van een gecoördineerde aanpak bij het aanbieden van de Nederlandse waterexpertise is NEDECO, de groep waarin de Nederlandse ingenieursbureaus zich hebben verenigd bij hun activiteiten in het buitenland. NEDECO is qua opzet zelf al een voorbeeld van een gecombineerde aanpak. De groep, die destijds is opgezet door Albert Plesman met - inderdaad - als opzet het bundelen van de krachten van de Nederlandse ingenieursbureaus, treedt in het buitenland vaak onder eigen naam op. ‘In Nederland opereren alle aangesloten bureaus voor zichzelf, buitenslands opereren ze vaak onder de vlag van NEDECO,’ aldus NEDECO-directeur Aalt Leusink. ‘Deels gebeurt dat ook via de buitenlandse dochter van de aangesloten ondernemingen. Dat komt steeds meer voor.’ De NEDECO-groep heeft vestigingen in meer dan 110 landen en voert jaarlijks meer dan 3000 projecten uit in 135 landen. De groep haalde in 1999 gezamenlijk een omzet in het buitenland van f 509 miljoen.
De groep heeft een brede basis. Zo zijn niet alleen ngemnieursbedrijven als DHV, HASKONING en Wittieveen+Bos lid van de groep, maar ook het Nederlands Economisch Instituut, WL en ARGOSS, gespecialiseerd in aardobservatietechnieken. NEDECO is dan ook de grote kampioen van een totaal-aanpak, waarin alles wat Nederland in huis heeft wordt ingezet. ‘Het is goed als ministeries plannen op elkaar afstemmen. Alleen DGIS (=Directoraat-Generaal Internationale Samenwerking, alias jhet ministerie van ontwikkelingssamenweking) besteedt jaarlijks al f 350 miljoen aan ‘water related’ projecten,’zegt Leusink. ‘Maar het is ook belangrijk dat er nieuwe disciplines een plaats krijgen. Zo worden bijvoorbeeld de juridische aspecten van water steeds belangrijker. We zagen dat ook bij de World Water Forum-conferentie waarin grote aandacht werd besteed aan zaken als het streven naar een internationale waterrechtsorde en het maken van goede afspraken tussen landen die waterbronnen, rivieren en dergelijke, met elkaar delen. Op dat punt valt nog veel te regelen. Kijk bijvoorbeeld maar naar het Midden-Oosten. Nederland heeft ook op dat gebied wel de nodige ervaring. Verder wordt bij de uitvoering van waterplannen en het beheer ervan ook het regelen van de verantwoordelijkheden en de zeggenschap van de ‘stakeholders’; steeds belangrijker. Op dat gebied hebben we in natuurlijk werkelijk een schat aan ervaring. Zo heeft Egypte, waar we al heel lang mee samenwerken op watergebied, belangstelling getoond voort ons systeem van waterschappen. Ze zijn daar nu aan het experimenteren met ‘waterboards’.
En wat minder optimistische noot over de gepropageerde nieuwe ‘integrale’ Nederlandse aanpak is trouwens ook te horen. Die komt uit de wereld van de bouwers en baggeraars. Ook deze bedrijven, als Bos Kalis, Ballast Nedam, Volker Wessels Stevin, Van Oort, of HBG, hebben hun organisatie voor belangenbehartiging in het buitenland, de NABU. De NABU is overigens alleen belangenbehartiger. Anders dan Nedeco treedt zij nergens als zelfstandige uitvoerder op. NABU-directeur ir H. Hangelbroek, zelf uit de baggerwereld afkomstig, heeft zo zijn bedenkingen bij de plannen om alles op watergebied in Nederland bij elkaar in een hoge hoed te doen. Baggeren en bouwen spelen zich af in een puur commerciële en harde wereld. Nederland staat daarin zijn mannetje. De Nederlandse baggeraars hebben in die wereld (samen met de Belgische concerns Jan de Mul en DEME) een kwalitatief en kwantitatief overwicht. Samen hebben ze zo’n 70% van de vrije wereldbaggermarkt in handen. Jaarlijks zijn de NABU-baggeraars goed voor een buitenlandse omzet van zo’n f 2,5 miljard. Waar het bouwactiviteiten betreft, wordt eveneens behoorlijk gescoord. Maar op dat vlak neemt de strikt Nederlandse inbreng in feite af, omdat meer en meer via dochters in het buitenland wordt gewerkt. Zo was bijvoorbeeld de buitenlandse omzet van NABU-maatschappijen op het gebied van droge waterbouw in 1998 zo’n 3,7 miljard, maar daarvan werd nog maar een slordige 900 miljoen door de Nederlandse moedermaatschappijen gegenereerd. Deze trend, zegt Hangelbroek, is mondiaal en op alle terreinen aan de gang. Zo zie je hoe conglomeraten als Suez-Lyonaise des Eaux of Vivendi zich met grote investeringen in diverse landen lokaal op de op de drinkwatervoorziening storten. Dat geldt bijvoorbeeld voor het Verenigd Koninkrijk,. (maar Lyonaise is net zo goed actief in Sjanghai). Hoe Nederland echter met ‘integrale’ concepten de markt op wil met behulp van waterleidingbedrijven die nog niet eens zijn geprivatiseerd, dat ziet hij nog niet zo. ‘Natuurlijk,’ zegt Hangelbroek, ‘een instituut als WL is een schitterend instituut. Dat brengt zichzelf ook wel aan de man. En Rijkswaterstaat heeft ook zeker een schat aan kennis. Maar hoe willen ze dat vermarkten? Hoe willen ze de markt op met de waterleidingsbedrijven die gewoon nutsbedrijven zijn? Dat zou ik nog wel eens willen zien.’

Geen opmerkingen:

Israel werkt in Gaza samen met plunderaars van vrachtauto's

  Een intrigerend bericht twee dagen geleden was dat UNRWA en The World Food Program 100 vrachtauto's Gaza hadden binnengereden en dat d...